Uncategorized

Betekenis van de wolf voor ons natuurlijk erfgoed

Erwin van Maanen geeft mede namens de Rewilding Foundation op 22 april een lezing op de Dag van de milieufilosofie getiteld Betekenis van de wolf voor ons en ons natuurlijk erfgoed. Deze dag wordt gehouden op de Universiteit van Utrecht. → Meer info over het programma en aanmelding.

Terugkeer van de wolf

Na langdurige afwezigheid door vervolging, maakt de wolf momenteel op veel plaatsen binnen zijn verspreidingsgebied in het noordelijk halfrond een comeback met allerlei gevolgen. In Noord-Amerika, bijvoorbeeld, heeft divers wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat de terugkeer van de wolf in Yellowstone National Park tot significante verrijking van landschappelijke en biologische diversiteit met meer balans in ecologische processen, en dus herstel van ‘wildernis’ leidt. De wolf als groot roofdier heeft een disproportioneel positief doorwerkende rol als sleutelsoort of top-down regulator in vooral natuurlijke ecosystemen. Het verlies van zulke soorten kan leiden tot cascade effecten in negatieve zin of verstarring van de natuur. De terugkeer van de wolf in Yellowstone heeft ook geleid tot economische impulsen in de regio, door een sterke toename van ecotoerisme die in hoge mate wolf-gericht is. Wolven breiden zich thans over enorme afstanden verder uit naar andere delen van de U.S., waar jarenlang een zerotolerance beleid voor de wolf van kracht was. Dit valt helaas lang niet bij iedereen in goede aarde. Er zijn felle voor- en tegenstanders met hardnekkige progressieve en conservatieve tegenstellingen, gevoed door zowel rationele als redeloze argumenten.

Echter, in Oost-Europa met nog steeds veel natuurareaal ten opzichte van West- en Zuid-Europa, is de wolf al sinds mensenheugenis een tamelijk geaccepteerd onderdeel van min of meer natuurlijke ecosystemen, weliswaar vaak als jachtdier. Ook daar is sprake van een toename in wolvenpopulaties, die de terugkeer van de soort naar het westen toe aandrijven. Hoewel fysiek lang in onze westerse cultuur weggeweest, leefde de wolf voort in de diepere lagen van het menselijk bewustzijn; vooral archetypisch en folkloristisch geëtaleerd als een gevaarlijk, boosaardig en sluw dier in sprookjes als Roodkapje en als koelbloedige schapenrover. Deze diepgewortelde sentimenten en misvattingen beïnvloeden tegenwoordig nog steeds de wolvendiscussie.

Aan onze grens

Nu de wolf bijna vanuit een min of meer stabiele populatie in Duitsland aan onze grenzen staat (→ eerste wolf in Nederland?), dringt zich de vraag op wat de wolf wezenlijk betekent voor onze cultuur en ons natuurlijk erfgoed? Met andere woorden, hoe kunnen we de wolf in ons dicht bevolkte en technocratische land gemotiveerd accepteren voor wat de wolf is en doet, en accommoderen als vitaal component van meer natuurlijke ecosystemen met onder meer voldoende rust en ruimte? De wolf is een adaptief dier, maar ook onderhevig aan harde ecologische randvoorwaarden voor een duurzame en stabiele wolvenpopulatie, wat ook in hoge mate bijdraagt aan een vreedzame relatie met de mens. Ongetwijfeld zullen er bij binnenkomst van de eerste wolven conflicten of problemen in de relatie wolven en mensen gaan optreden, die de overleving en vestiging van de wolf bepalen en gemoederen zullen doen oplaaien.

De wolf daagt ons uit

De wolf daagt ons sterk uit voor een nieuwe visie op natuur(kwaliteit) en stimuleert een hernieuwde bespiegeling op onze huidige omgang en inzet voor natuur. Of willen we als moderne samenleving met veel verwijdering en ontkrachting van de natuur nog wel wolven in ons midden hebben? Met een meerderheid van voorstanders dient er veel meer uit de kast te worden gehaald om onze natuur van een verstarde of aan banden gelegde toestand naar een meer dynamische en natuurlijke toestand te transformeren, gericht op herstel van volwaardige(r) voedselketens. Hierbij rijst ook de vraag of dat nog wel mogelijk is? Onze huidige ‘ecosystemen’ zijn wat dat betreft behoorlijk scheef gegroeid, kleinschalig en ‘kunstmatig’, met een hoog gebrek aan natuurlijke vitaliteit en met veel menselijk of economisch medegebruik.

Ambassadeur voor nieuwe natuur

De wolf is – net als thans in Noord Amerika – dus ook van beduidende betekenis als ambassadeur(soort) voor het nieuwe principe van rewilding door herstel met nieuwe ‘wildernis’. De verwerkelijking van deze opkomende beweging – die voor een groot deel gebaseerd is op de deep ecology (ecosofie) beweging – of ecologisering van onze samenleving, appelleert sterk aan bezinning op onze huidige omgang met natuur in het licht van de positionering van de mensheid in de natuur en onze verantwoordelijke rol als ecologische rentmeester. Dit vraagt echter wel om een sterke visie en brede maatschappelijke draagkracht.

Lezing van EcoNatura over de wolf

Deze lezing gaat binnen het boven geschetste kader in op de uitdagingen en verwachtingen die de mogelijke komst van wolven naar Nederland brengt, en biedt wellicht inzichten in de benodigde verandering in ons collectieve denken over de rol van de wolf voor verrijking (c.q. → rewilding) van ons natuurlijk erfgoed.

Warm, warmer, heet!

Met een zogenaamde thermografische camera (heat imaging camera) of warmtebeeldcamera is het mogelijk om verscholen dieren in hun verblijfplaats op basis van hun lichaamswarmte of infrarood-uitstraling op te sporen. Jeroen Mos van Econsultancy kwam op het idee om dit eens uit te proberen op dieren die in boomholten of andere verborgen ruimten leven, namelijk marters en vleermuizen. Tijd voor een klein experiment en dus gingen we samen met Jeroen het bos in om de mogelijkheden uit te proberen. Het parkbos Voorstonden van Natuurmonumenten met een vleermuisreservaat leende zich uitstekend voor een locatie om vleermuizen en boommarters op te sporen.

En inderdaad, de camera werkt tot zekere hoogte prima voor het beoogde doel, een aantal kleine beperkingen daargelaten. De camera liet inderdaad zien wanneer een holteboom of nestkast bewoond was door dieren, van bijen tot mogelijk vleermuizen of een boommarter. Door dunwandig materiaal (bijvoorbeeld nestkasten) zijn warmtespots goed zichtbaar, en uit een boomholte bewoond door een groter of meerdere warmbloedige dieren zie je de warmte fel uit de holte stralen. Een haas die door het bos liep lichtte op als een kaars in de duisternis en was tot ver in het bos te volgen. Zelfs een mot gloeide fel op de bosbodem, terwijl de vele bruine kikkertjes (koudbloedig) in ‘negatief’ over het beeld sprongen.

Zo waren we later ook getuige van prachtige jachtvluchten van laatvliegers en kleine dwergen over een weiland met koeien en langs een houtwal, en over slootjes en bij gebouwen. Je ziet meteen veel meer dan je met een batdetector alleen kan onderscheppen, en leert meer over het vlieggedrag. De camera is dus in redelijke mate bruikbaar om in- en uitvliegen van vleermuizen in gebouwen en holtebomen te monitoren. → zie ook camervalonderzoek van marterachtigen

De camera’s, zeker die met een hoge resolutie, zijn wel prijzig maar mogelijk komt hier toekomstig verandering in, naarmate de vraag groeit. Ze worden nu vrijwel alleen gebruikt door energiebesparingsadviseurs voor het vinden van warmtelekken.

Westelijke vondst van een bruine visuil

Dit gebeurde op 12 april 2012 tijdens een expeditie en onderzoek voor de Rewilding Foundation samen met de Iranese Plan4theLand Society naar de meest westelijke populatie van de Aziatische zwarte beer en het voorkomen van het Perzisch luipaard in Hormozgan, zuidoost Iran.  → Verslag van de expeditie

Twee bruine visuilen (Bubo zeylonensis) vlogen uit een rotswand langs een rivier in de Khodobast Vallei. Ter plekke werd een ruiveer van een der vogels gevonden.

Volgens Iranese vogeldeskundigen en de ornithologische literatuur is de Westelijke bruine visuil (Bubo zeylonensis) een zeldzame soort in Iran. Er zijn nog maar drie waarnemingen bekend uit zuidelijk Iran (pers med. Rob Felix and Mohammad Tohidifar). Ook uit Zuid Turkije zijn maar enkele waarnemingen bekend, zoals bij het Oymapinar stuwmeer. Het centrum van de verspreiding van de bruine visuil ligt in Centraal Azië, en de soort is bijvoorbeeld vrij algemeen in India.

De uilen lijken in het uiterste westen van het verspreidingsgebied voorkeur te hebben voor een habitat met steile rotspartijen samen met wateren, zoals rivieren en meren.

Naast de aanwezigheid van zwarte beren, luipaarden en andere roofdieren werd ook een havikarend ontdekt.

 

 

→ English version

Een succesvolle missie!  

In november 2012 ging EcoNatura op missie naar Bolivia voor de Rewilding Foundation. In een team van leden van Aveiro University (Dr. Nuno NegrĂ”es uit Portugal), Conservation International Bolivia en Centro de InvestigaciĂłn y PreservaciĂłn de la AmazonĂ­a (CIPA)-Universidad AmazĂłnica de Pando (UAP) werd het gebied Pando in noordwest Bolivia bezocht. Het doel is om gezamenlijk een project op te zetten dat gericht is op het waarborgen van een groot ecologisch netwerk, het verbeteren van de relatie tussen mensen en roofdieren, en bescherming van tropisch regenwoud voor behoud van biodiversiteit en het tegengaan van klimaatverandering. → Verslag van de expeditie in het regenwoud van Pando

De missie was zeer succesvol en bestond uit het bezoeken van een tweetal gebieden in het westen van Pando, een onderzoeksreservaat van CIPA (Tahuamanu Biological Station) en het Manuripi Reservaat, tegen de grens van Peru en langs de rivier Madre de Dios. De tropische laagland-regenwouden van Pando zijn nog maar amper ecologisch onderzocht, vrijwel alleen met het Rapid Inventory programma van het Chicago Field Museum.

Ontbossing en exploitatie van het regenwoud

Vanuit de voormalige en thans sterk groeiende kolonistenplaats Cobija begint grootschalige ontginning van het regenwoud op gang te komen volgens het kenmerkende visgraat-model. Een lange weg door het regenwoud zorgt voor kolonisatie door arme boeren (settlers en squatters) uit alle delen van Bolivia en uit Brazilië, die ieder een stuk regenwoud kappen en afbranden, om vervolgens te cultiveren (veelal met mais) totdat de arme grond is uitgeput en dan een ander stuk bos wordt gekapt (shifting cultivation). Dit proces begint cumulatief sterk op gang te komen in Pando, hoewel nog niet zo intensief als aan de Braziliaanse zijde. Grootgrondbezitters pakken het echter grootschaliger aan, en grote delen van het regenwoud zijn al omgevormd in grote open graslanden met grote kuddes runderen.

Behouden delen van het regenwoud in bezit (de zogenaamde barracas) van grootgrondbezitters zijn grotendeels in gebruik voor de paranoot-industrie, tegenwoordig economisch veel belangrijker dan de voormalige rubberwinning. De gigantische paranoot-bomen hebben regenwoudklimaat en bepaalde dieren (zoals de agouti) nodig voor instandhouding, verspreiding en mastproductie. Veel arme arbeiders van overal vandaan gaan tijdens het mastseizoen de barracas in om paranoten te verzamelen, en schieten en vangen tegelijkertijd veel wilde dieren. De ladingen met noten worden onder meer in Cobija verwerkt voor de export.

Zowel kolonisten als paranoot-verzamelaars plegen een behoorlijke aanslag op het regenwoud door jacht op allerlei dieren; vrijwel niets is veilig en veel blijkt eetbaar te zijn. Hierdoor verdwijnen sommige soorten of worden sterk gereduceerd. De wouden worden daardoor opmerkelijk en afwijkend ‘stil’ (silent of empty forest syndrome), zeker in vergelijk met “ongerept” regenwoud, zoals in het oosten van Pando nog het geval is. Sommige soorten zoals apen, de tapir, het navelzwijn en knaagdieren als de agouti’s vervullen een belangrijke sleutelrol voor het regenwoud, onder meer door zaadverspreiding en bloemenbestuiving.

Geheel ongerept Amazoneregenwoud bestaat eigenlijk nauwelijks, aangezien diverse indianenstammen grote delen van het woud omzette in bostuinen en -parken, al eeuwenlang voordat de Conquistadores hun destructieve intrede deden op het Zuid Amerikaanse continent; in het Pre-Columbiaanse tijdperk. In het grootschalig ontgonnen Acre, een regio in Brazilië net ten noorden van Pando, is dit bijvoorbeeld goed te zien aan de indrukwekkende antropogene gebruikssporen en oude nederzettingen in het landschap. We kunnen hiervan leren, omdat de indianen toen blijkbaar in staat waren om met duurzaam rentmeesterschap van het regenwoud te leven, en het natuurlijke leven zelfs verrijkte. Mogelijk kan dit als model fungeren voor het onderhavige project met als doel om ecologisch duurzaam gebruik van het regenwoud te verwezenlijken.

Andere dieren met een belangrijke ecologische rol in het regenwoud zijn de roofdieren, zoals de jaguar, poema, ocelot, de boshond en van de roofvogels de harpij. Vooral tussen de jaguar, de poema en mensen zijn conflicten ontstaan en groeiende. De grote katten vergrijpen zich incidenteel aan kalveren en andere kleine landbouwhuisdieren, die steeds meer doordringen in hun leefgebied, en doordat natuurlijke prooien door de jacht zijn afgenomen. Jaguars worden zonder pardon afgeschoten, ook ter preventie. Er is angst voor deze dieren, terwijl de jaguar maar zeer zelden mensen aanvalt, en dan meestal uit verweer. Zelfs binnen het Manuripi Reservaat, dat door het Wereld Natuurfonds wordt ondersteund, worden geregeld roofdieren afgeschoten. Dit blijkt uit de eerste gesprekken die we met dorpelingen hadden en overblijfselen van jaguars en prooidieren die we te zien kregen.

De jaguar als sleutelsoort

De jaguar is een indrukwekkend en zeer krachtig roofdier. In Bolivia komt deze grote kat in zowel de ‘normale’ gevlekte vorm (‘El Tigre’) als melanistische of donkerbruine vorm (‘Panthera’) voor. De meestal groter uitgevallen zwarte vorm van de jaguar wordt met enige regelmaat door lokale mensen in Pando gezien en is hier mogelijk hoogmatiger vertegenwoordigd in de jaguarpopulatie.

Momenteel wordt eerst een pilotproject opgezet om het conflict tussen roofdieren en mensen in kaart te brengen. Daarnaast wordt het stille woud syndroom onderzocht in een vergelijkende studie van bossen met veel en nog weinig menselijke invloed, om de drijffactoren te bepalen. Het Manuripi Reservaat is één van de studiegebieden, aangezien daar mooie en gunstige kansen liggen voor het creëren van duurzame samenleving tussen mensen en biodiversiteit.

Outreach en adaptive management

Met de pilotstudie wordt in Manuripi naar de stand van roofdieren en andere fauna gekeken, onder meer met de inzet van cameravallen. Lokale mensen – zowel volwassenen en kinderen worden hierbij in een citizen scientist-initiatief betrokken om samen het regenwoud in hun omgeving beter te leren kennen en enthousiasme over het belang van het regenwoud te verinnerlijken (volgens het beproefde rainforest school principe). De dorpelingen krijgen training in het gebruik van cameravallen en mogen deze beheren; ze worden betrokken als citizen scientists. Het Manuripi Reservaat leent zich hier goed voor omdat dorpelingen ieder hun eigen boddeel hebben met een padenstructuur waar wilde dieren graag gebruik van maken. Tevens worden workshops samen met deskundigen gehouden om de relatie tussen roofdieren en mensen in Pando goed te karakteriseren en daarmee te verbeteren. Educatie, outreach en adaptive management vormen centrale onderdelen van het project.

De pilot zal met succesvolle beproevingen dienen als basis voor een groter project voor bescherming en herstel van grote natuurlijke delen regenwoud in een samenhangend ecologisch netwerk, in verbondenheid met regenwoud elders in Bolivia (o.a. Beni en Madidi) en in Peru (o.a. Manu) en Brazilië (restanten in zuidwest Acre).

Ondanks de heftige drijffactoren voor de destructie en degradatie van het regenwoud zoals bittere armoede, de grootschalige vleesindustrie en het huidige Boliviaanse beleid, had het team sterk het gevoel dat Pando en haar jofele en etnisch diverse bevolking zich leent voor een gradueel proces dat wezenlijke verandering kan brengen voor een ecologisch duurzaam gebruik van het regenwoud. Dit kan echter niet zonder het verwezenlijken van mogelijkheden voor de verbetering van het leven en welvaart van de lokale mensen (lees ook gemeenschappen), wellicht in samenwerking met andere organisaties, waaronder mogelijk ook bedrijven.

Ervaringen met het dierenleven

Tijdens onze tochten van enkele dagen door het regenwoud in west Pando troffen we ondanks de vele invloeden van de mens toch de aanwezigheid van veel bijzondere diersoorten aan. Indrukwekkend waren jaguar, poema, margay, tapir en diverse apensoorten. We zagen daarnaast vele soorten vogels, herpetofauna en van de entomofauna registreerde we bijvoorbeeld meer dan zestig soorten dagvlinders. Een mooie vergelijking,  op de uitwerpselen van een koe troffen we meer soorten dagvlinders aan dan het aantal soorten dat in Nederland nog voorkomt!

Het project is een initiatief van Dr. Nuno NegrÔes van Aveiro University en Erwin van Maanen van EcoNatura en de Rewilding Foundation.

Econatura werkt met visie, ecosysteemgerichtheid, de voeten in het veld en met daadkracht aan ecologische groei en behoud van de biosfeer voor toekomstige generaties en ecologisch duurzame ontwikkeling!

Raptor migration past Batumi

In 1999 a study into the importance of a migratory bird flyway along the Georgian Black Sea coast (in the Caucasus) was initiated by Erwin van Maanen et al. (1998; 2001a & 2001b) as part of the development of a biodiversity center in the harbor town of Batumi and the advancement of nature conservation research and management in the Caucasus. This was achieved under the Black Sea Environmental Program and in collaboration with the Georgian Center for the Conservation of Wildlife (GCCW).

The study was based on earlier accounts on the importance of raptor migration and the shooting and trapping of raptors in the foothills along the eastern Black sea coastline of Turkey by Gernant Magnin (1989). The initial study on the Georgian side of the border revealed that the coastal fringe of the Adjaria-Imereti mountain range, in a north-south trajectory, is indeed of great importance as a migratory route and bottleneck for a great diversity and tremendous volume of birds, in particular birds-of-prey. In terms of volumes and diversity of birds, it exceeds other well-known passageways along the Mediterranean, like Gibraltar and the Bosporus (Van Maanen 1998; Van Maanen et al. 2001b).

The Batumi bottleneck is part of a larger flyway across the Trans-Caucasus, with other but smaller concentrations of, or stowed bird migrations across inland regions. These are dictated by mountain ridges and valleys, including for example the Zekari pass in the lesser Caucasus and the Dariali Gorge in the Greater Caucasus (Van Maanen et al. 2001b).

The Black Sea in combination with the lush subtropical foothills, which in the hot and humid fall produces warm updrafts or thermals, present an energetically ideal gateway for passive migrants like soaring birds-of-prey (for example thousands of Honey-buzzards Pernis apivorus), but also to countless more active flyers like Accipiters, harriers and falcons and other birds like rollers, bee-eaters, orioles, nightjars and quails. Over the coastal Black Sea and the lowland plains, including Kolkheti Wetlands, a wide range of other birds may be observed passing low overhead or resting; including rarities.

A bottleneck of great importance previously unknown

Actually, the significance of the migratory flyway was already known and reported during the Soviet era (Abuladze 1994 & 1997) and even before (Villkonskii 1897). For a long time it remained unknown and unappreciated in the West until more European birders started to visit and explore Georgia in the last five years. Before that several conservation initiatives were undertaken by the GCCW in partnership with BirdLife International, facilitated by Erwin van Maanen from EcoNatura.

This included the initiation of systematic bird counting, the production of educational materials – including a beautifully illustrated Georgian raptor identification guide (GĂĄlvez et al. 2005) – and motivation for the protection of raptors to the environmental authorities. The first edition of the raptor identification guide for the Caucasus was produced with illustrations by Dutch bird artists, including Erik van Ommen.

More systematic, organised and well-supported counts by a group of young Belgian ornithologists started in 2008 and revealed to date that an estimated million migratory birds pass the Batumi bottleneck during the fall (Verhelst et al, 2011; → Batumi Raptor Count where the current tally is kept). In spring the number of birds through the Batumi bottleneck is much less, perhaps due to alternative and more diffuse routes across the Caucasus from wintering to breeding grounds.

Very little is known about the origins of many of the bird species, particularly those from the Eastern Palearctic. We do know for instance, from recovery of rings, that Honey-buzzards from Fenno-Scandinavia pass through.

However, there is much more to learn about the biogeography of the birds and the differential migration of cohorts of age and gender. New techniques like the analysis of stable isotopes (isotope ecology) and satellite telemetry may present novel research opportunities. This may reveal new information about migratory biology, as well as the range and population ecology of species, not to forget new insights into the state of the environment with respect to land use changes and the effects of climate change within the Western and Eastern Palearctic.

The views of the raptor migration in the foothills of the Adjarian Mountains, including hilltops like in the village area of Machindjauri and Orta Batumi, just north of the harbor city, are nothing less than spectacular. For example, on 24 September 2012, in Orta Batumi and close to the Mtirala National Park, during a warm clear day just after a few days of rain, hundreds of Honey buzzards, steppe buzzards, Black kites and Marsh harries could be seen rising on the thermals and then gliding south; wave after wave. Among them tens of Pallid harrier, Booted eagle, Short-toed eagle, Lesser-spotted eagle, Levant sparrowhawk, kestrel and an occasional Red-footed falcon. Specialties during that day were several Imperial eagles (a group of three), Long-legged buzzard and a Dalmatian pelican (!).

The trapping and shooting of raptors

Unfortunately the joy of watching the continuous flow of migratory birds in the Batumi foothills and in the Chorokhi can be spoiled by hunters, who shoot a large number of low flying raptors of all sorts, and also other migratory birds. In fact they shoot at everything flying within range, mostly for sport and fun.

Above – Left: Hunter with a Steppe buzzard Buteo buteo vulpinus he just shot (Makhindjauri, fall of 1999). Right: Remains of a shot Honey-buzzard at Makhindjauri in the fall of 2012.

Some hunters eat Honey-buzzards Jajia as a delicacy, but the other raptors Irao are regarded as distasteful.

Beside the hunters in the hills are the falconers, who trap juvenile Eurasian sparrowhawks and goshawks to train for falconry activities in the late fall (Van Maanen et al. 2001). The raptors are caught using a blinded Red-backed shrike as lure behind a sail-shaped net.

Occasional by-catch such as Levant sparrowhawks, kestrels and hobbies, and even a disproportional number of rarities or less-tempted birds like Pallid, Ferruginous harrier and Short-eared owl, are regarded as useless and killed to feed the birds kept for falconry, as their remains around the trappers huts show. Only rarely a highly prized Peregrine or Saker falcon is caught. There is also talk of a very rare and special “white falcon”, which could refer to a pale version of a Tundra peregrine falcon Falco peregrinus calidus.

Falconry activities include mainly the hunting for quails and corncrakes and participation in several falconry competitions.

Falconry is an age-old tradition in Georgia, shared with counterparts on the Turkish coastline from Sarpi to around Trabzon; where, however, the mistreatment of raptors is perhaps curtailed these days instead of unregulated like in Georgia.

It is estimated that between 3000-7000 raptors die (Van Maanen et al. 2001a and pers. comm. J. Janssen) from the shooting, trapping and falconry each year in Georgia, not counting the birds that are taken from nests in inland Georgia, including falcons, eagles and vultures.

Unfortunately and despite the intended accession to the European community, the ban on, or rather the enforcement of environmental law regarding the protection of migratory birds and other biodiversity or natural assets, still needs to be effectuated in Georgia, and on many other fronts as well.

References

Abuladze, A. (1994) Birds of Prey in Georgia in the 20th Century. In: Meyburg, B.-U. and R.D. Chancellor, eds. Raptor conservation today. World Working Group of Birds of Prey. London: Pica Press.

Abuladze, A. (1997). Status and conservation problems of raptors in Caucasia. Newsletter World Working Group of Birds of Prey 26/27: 15–19.

Fenech, N. (1992) Fatal flight: the Maltese obsession with killing birds. London: Quiller Press.

GĂĄlvez, R.A., L. Gavashelishvili & Z. Javakhishvili 2005. Raptors and owls of Georgia. Buneba Print/ Georgian Centre for the Conservation of Wildlife, Tblisi, Georgia.

Maanen, van E. 1998. Roofvogeltrek naar Afrika en de gevaren onderweg (Raptor migration to Africa and the dangers underway). De Takkeling 6(2): 134-140.

Maanen, E. van, I. Goradze, A. Gavashelishvili & R. Goradze 2001a. Trapping and hunting of migratory raptors in western Georgia. Bird Conservation International 11:77-92.

Maanen, E. van, A. Gavashelishvili, I. Goradze & R. Goradze 2001b. Ecologie, aantallen en bescherming van roofvogels in Georgië (Ecology, numbers and protection of raptors in Georgia). De Takkeling 9(2):118-134. (Journal of the Dutch Working Group on Birds of Prey).

Magnin, G. (1989) Falconry and hunting in Turkey during 1987. Cambridge, U.K.: ICBP (Study Report 34).

Verhelst B. Jansen J. & Vansteelant W. 2011. South West Georgia: an important bottleneck for raptor migration during autumn. Ardea 99:137-146.

Villkonskii, F.V. 1897. Ornithological fauna of Adjaria, Guria and northeastern part of of Lazistan. Materials  on the study of Fauna and Flora of the Russian Empire. Journal of the Russian Zoological Society 3:1-121.

 

A unique system of wetlands on the eastern Black Sea shore in Georgia

Georgia in the Caucasus is situated on the nexus of Asia and Europe and harbors one of the World’s biodiversity hotspots (Meyers 2000; Cincotta et al. 2000).

When Jason and the Argonauts hit the eastern Black Sea shore – now western Georgia – on their quest to find the Golden Fleece, they must have encountered a land with great promise. The subtropical central or sub-Mediterranean lowland region of Kolkheti along the east coast of the Black Sea is particularly well-endowed with different wetland types, and these in turn are part of an important network of wetlands around the Black Sea (Wilson & Moser 1994; Marushevsky 2003). These wetlands are fed by frequent and often heavy rains (on average 2200 mm annual rainfall) and by a multitude of rivers and underground streams (seepage) from the Atchara-Imereti and Greater Caucasus ranges. This constant water supply made it very difficult to drain wetlands in the region during the Soviet Era. Even today the drainage through many ditches and channels continues, although in many places stalled due to lack of maintenance.

The system of wetlands in Kolkheti lowland from the southern border of the Republic of Abkhazia, extending to the Kakhaberi plain on the Georgian-Turkish border in the south, is comprised of river delta’s (including the major Rioni and Chorokhi rivers), lakes, (fish)ponds and extensive wet meadows, fen marshes, mires and unique percolation bogs (Ispani II and Imnati). Some of the Alder-forested marshes are reminiscent of wetlands in northwestern Europe, like the Weerribben-Wieden in the Netherlands.

The vegetation across the region is divers, including huge Sphagnum-dominated bogs to alder brooks with extensive canals and lakes, also fringed by broad reed lands. The wetlands also connect with other special ecosystems like the Euxine-Colchic broadleaf forests, coastal dunes and areas of steppe from the east, in places forming unique ecotones.

The ecohydrologically unique Ispani II mire is one of the best studied of the percolation bog systems in the region, with research initiated on the basis of sheer coincidence during a Wetlands International meeting in Moscow in 1998 by Erwin van Maanen of EcoNatura and a research team from the University of Greifswald (Germany) led by Prof. dr. Hans Joosten. This research, as well as a conservation programme and including the training of Georgian ecologists and involvement with the International Mire Conservation Group (IMCG), continues today (Haberl et al. 2006; Krebs et al. 2009).

The central part of the Kolkheti wetlands has been protected as national park under de Ramsar Convention since 1999. Their protection is greatly facilitated and promoted by the NGO Tchaobi, led by botanist Izolda Matchutadze and supported by the World Bank sponsored IZCM project.

The biodiversity of the region is poorly characterised and in need of a systematic and phenological survey. Birdlife is the best known and documented (Gavashelishvili et  al. 2006).

For example, the fish fauna is of great importance ecologically and economically. For instance, at least three of the five Black Sea sturgeon species and the endemic Black Sea Salmon (Salmo labrax) are believed to still spawn in the Tikori and Enguri Rivers, but continued poaching are bringing them to extinction. Surveys of sturgeon have unfortunately stopped with the passing away of Dr. Zurab Zarqua, a Georgian sturgeon specialist.

Of the wetland mammals, the otter is of conservation concern and the occurrence of another Mustelid – the European mink – is not unthinkable. The Golden jackal is the most common of the larger mammalian predators. The wetlands hold important populations of breeding birds including several species of herons, grebes, birds of prey, waterfowl, rails & crakes and passerines. Sadly – once common – pelicans now only sporadically occur and only two breeding pairs of White-tailed eagle are known to exist today. The wetlands also present vital wintering and storm refuge sites for many birds. Moreover, huge numbers of migratory birds pass and rest in the region during the autumn and spring migration, including around a million raptors in the fall.

Perhaps now only a small detail, the wetlands are also the original breeding grounds of the now very rare and endemic Common pheasant Phasianus colchicus, commonly introduced as a game species elsewhere around the world.

The sub-tropical Euxine-Colchic broadleaf forests extending in parts still from the Adjarian mountains (including Mtirala National Park) to the coast (the Botanic garden in Batumi still holds a fragment right on the sea shore) is also a poorly known forest system. These forests from broadleaved to sub-alpine zones are home to unique and endemic species, including the Caucasian salamander (Mertensiella caucasica).

The mountain forests are strongholds for poorly known populations of mammals, including the brown bear, wolf, lynx, wild cat, pine marten, red deer, and other wild herbivores, and a diverse smaller mammal community.

A system under great threat

However, these important and seemingly underexposed wetlands have been, and still are, greatly impacted by anthropogenic activities. As early as 1907 N.N. Shavrov of the Russian Geographers Society predicted the degradation of Kolkheti Wetlands and threats to important inhabitants like birds. As much as 60% of the original wetland area has since been claimed and cultivated for pastures, agriculture and horticulture, a process continuing today and particularly enhanced by rapid urbanisation along the coast.

The increasing degradation of the remaining wetlands was and is currently forced by severe pollution, eutrophication, peat exploitation, over-exploitation of fauna (poaching), illegal logging, drainage, overgrazing, sand and gravel extractions, normalization of flowing waters, invasive species and feral animals. Major developments are in the pipeline, including the ambitious and controversial building of a new city (Lazika) in the Anaklia marshes, oil storage and transfer facilities, extension of a tourist boulevard into the Chorokhi Delta, and hydroelectric dams in the major rivers.

Without wise planning and management Kolkheti Lowlands will definitively turn into a hotchpotch of disturbed and disheveled sites. This will inevitably lead to great landscape and biological diversity losses, making the region unattractive for ecotourism. Nature is a great asset for Georgia, yet little appreciated. Of paramount importance to the economic viability of the region, the Kolkheti wetlands provide vital ecosystem services including carbon sequestration against climate change (and hence sea rise, including the Black Sea), coastal stabilisation, buffering against flooding on the low lying Colhic plain, and food and fibre provision (Goradze 2008).

References

Abuladze, A. (1994) Birds of Prey in Georgia in the 20th Century. In: Meyburg, B.-U. and R.D. Chancellor, eds. Raptor conservation today. World Working Group of Birds of Prey. London: Pica Press.

Cincotta, R.P., J. Wisnewski and R. Engelman 2000. Human populations in biodiversity hotspots. Nature 404:990-992.

Gavashelishvili, L., Z. Javakhishvili & G. Darchiashvili 2006. Field guide to the birds of Kolkheti Wetlands. Buneba Print/ Georgian Centre for the Conservation of Wildlife, Tblisi, Georgia.

Goradze, I. 2008. The Black Sea coastal Wetlands Vision: Georgia. Black Sea Regional Initiative for the wise use of Coastal Wetlands. PSOVI, Batumi, Georgia.

Haberl, A., M. Kahrmann, M. Krebs, I. Matchutadze & H. Joosten 2006. The Imnati Mire in the Kolkheti Lowland in Georgia. Peatlands International 1:35-38.

Krebs, M. A. Kaffke, P. de Klerk, I. Machutadze & H. Joosten 2009. A future for Ispani 2 (Kolkheti, Georgia) and adjacent lands. International Mire Conservation Group Newsletter 2: 3-14.

Maanen, E. van, I. Goradze, A. Gavashelishvili & R. Goradze (2001) Trapping and hunting of migratory raptors in western Georgia. Bird Conservation International 11:77-92.

Marushevsky, G. 2003. Directory of Azov-Black Sea coastal wetlands. Wetlands International, Kyiv.

Myers, N, R.A. Mittermeier, C.G. Mittermeier, G.A.B da Fonseca and J. Kent 2000. Biodiversity hotspots for conservation priorities. Nature 403:853-858.

Tarkhnishvili, D.N. & I.A. Serbinov 1993. The ecology of the Caucasian salamander (Mertensiella caucasica) in a local population. Asiatic Herpetological research 5:147-165.

Wilson, A.M. and M.E. Moser 1994. Conservation of Black Sea wetlands. A review and preliminary action plan. IWRB Publication 33, Slimbridge.

 

Van beek naar rivier

Beken monden meestal uit in rivieren en omdat in een vorige blog het beekdal van Le Liort werd belicht, ontkomen we niet aan een portret van een rivier in Frankrijk met tevens eens een kijkje onder water. Rivier La CĂšze (Seze) is van bron tot monding ca. 128 km lang en stroomt naar het oosten door de departementen LozĂšre en Gard in de regio Languedoc-Roussillon in Zuid-Frankrijk.

De bron van de rivier ligt in de Cevennen in het departement LozĂšre op een hoogte van 798 meter. De rivier mondt uit in vlak laagland in de RhĂŽne tussen Codolet en Laudun-l’Ardoise. In de Cevennen en de Gard loopt de middenloop van de rivier door een woest landschap van kalkstenen formaties met diep geĂ«rodeerde ravijnen, tevens een warm heuvellandschap begroeid met doornige Garrigue-vegetatie en wijngaarden.

Kenschets

De rivier is behalve door het rotsachtige terrein amper aan banden gelegd en heeft een vrijwel natuurlijke stroombedding. Op de oevers groeit de vegetatie op veel plaatsen met weinig bemoeienis van de mens; ooibossen en vrijwel ondoordringbare Maquis en opener Garrigue. In de zomer is de CĂšze vrij ondiep – variĂ«rend van 30 cm tot ca. 3 meter. Geomorphologisch is de rivier te typeren als een schakering van zand-, grind- en kiezelbanken, met rustige of diepere stroomdelen en waterversnellingen. Plaatselijk zorgen solide rotspartijen voor cascades met watervallen. Diepte en stroomsnelheid bepalen ook de watertemperatuur: de rustige ondiepe delen zijn van grote betekenis als warme kraamkamers voor vissen. De oevers – vooral in de Gare en Cevennen – zijn steil en complex.

Erwin van Maanen van EcoNatura en Fokko Bilijam (ecoloog) bezochten begin augustus de Vallée de la CÚze bij de plaats Goudargues, ten noorden van Avignon en deden er een natuurverkenning vanuit natuurcamping Camping Les Libellules.

Dierenleven

De rivier heeft helder water, vooral in de strangetjes die van de hoofdstroom zijn afgescheiden door zand en kiezelbanken. Hier ligt veel aan structuren zoals boomstammen, rotsen en ‘wouden’ van fonteinkruiden en andere onderwaterplanten; een weelderig onderwaterbanket. Dit vormt een eldorado voor een scala aan vissen, met de volgende waargenomen soorten: sneep, kopvoorn, ruisvoorn, bittervoorn, elrits, riviergrondel, barbeel en bermpje. Snoek en aal moeten ook voorkomen maar werden niet gezien. In steenhopen bij stroomversnellingen troffen we regelmatig bermpje, rivierdonderpad en zoetwaterkreeft (Austropotamobius pallipes) aan.

Op twee plekken in de rivier, aan weerszijden van de camping, vonden we een Europese meerval (Silurus glanis): een exemplaar van 1,5-2 meter en een exemplaar van 1-1,5 meter. Deze lagen stil op de bodem en stoorden zich amper aan de vele zwemmers en kanovaarders. De meerval komt oorspronkelijk niet in Zuid-Europa voor, maar neemt tegenwoordig toe en deze roofvissen kunnen er enorm groot worden; tot wel drie meter lang en 150 kg zwaar.

Het gebied is verder rijk aan vlinders, libellen, bijen en wespen, maar we hebben hier maar zijdelings aandacht aan besteed. De rivier is bijvoorbeeld van belang voor de in Nederland uitgestorven bronslibel (Oxygastra curtisii). Ook schijnt de fraaie maar zeldzame Apollovlinder (Parnassius apollo) in de regio voor te komen. Van de herpetofauna vonden we bij de camping vroedmeesterpad, muurhagedis, smaragdhagedis, dobbelsteenslang, ringslang, adderringslang en de esculaapslang. Een vreemde verschijning onder water was een dobbelsteenslang (Natrix tessellata) van ca. Ă©Ă©n meter lang, die rustig opgerold lag tussen de waterplanten.

Bijzondere vogels die bij de rivier en in de omgeving werden waargenomen zijn: kwak, blauwe reiger, wespendief, rotspatrijs, ijsvogel, bijeneter, groene specht, oehoe, bosuil, nachtegaal, Orpheusspotvogel, grauwe vliegenvanger en raaf.

Op de rots aan de rivier bij de camping broedde een oehoe, die bijna elke avond rond negen uur begon te roepen tot middernacht en vervolgens weer vroeg in de ochtend. Op een ochtend werden een oudervogel en een juveniel gehoord en gezien.

Vreemd genoeg zagen we geen enkele zwarte wouw (wel een ruiveer gevonden), rode wouw of slangenarend in het gebied, die er volgens de campingbaas Erwin wel voor moeten komen. De regio Languedoc-Roussillon is tevens een bolwerk voor de havikarend en aasgier in Zuid-Frankrijk. De vale gier en monniksgier zijn er recentelijk geherintroduceerd.

Het doel was vooral om de genetkat te vinden, aangezien de oevers en het directe achterland van de Cùze met dicht bos en struikgewas geschikt habitat voor deze proto-kat is. We slaagden er in om deze soort prachtig vast te leggen met een cameraval (→ zie vorig artikel). Naast de genetkat werden dassen, vossen en steenmarters met cameravallen vastgelegd.

Van de andere zoogdieren vonden we wild zwijn, ree, eekhoorn, relmuis (of zevenslaper), konijn, aardmuis, bever, beverrat, gewone bosmuis en watervleermuis. De rivier vormt zonder het drukke tourisme zeer waarschijnlijk geschikt habitat voor de otter.

Beschermd natuurgebied en tourisme

Zuid-Frankrijk wordt druk bezocht door toeristen en ook de CĂšze ontkomt niet aan een zekere milieudruk door tourisme en recreatie in de vorm van kamperen, kanovaren en zwemmen.

Aan de op plekken uitbundige algengroei in het water te zien is er – mogelijk in verband met recreatief gebruik en afspoeling van agrarisch achterland –  sprake van vermesting. Gelukkig is recreatie maar op een paar plaatsen intensief en lijken sommige dieren zich niet te storen aan de vele kanovaarders, of zijn er aan gewend geraakt.

De CĂšze is grotendeels als Natura 2000-gebied beschermd onder de Europese Habitatrichtlijn.

Boven: Klimmende vos verliest evenwicht in het dichte hellingbos langs de Seze (door Fokko Bilijam).

Boven: Volwassen sneep tegen de stroom (door Fokko Bilijam). De sneep is eveneens een vissoort van schoon stromend water met grind- en kiezelbodems.

← Van rivier naar beek (La Liort)

Proceedings van het symposium Rewilding as tool and target in the management for Biodiversity, Aarhus University (Denemarken), 11 April 2012.

Een beekdal van allure

In de Midi-Pyrénées in Zuid-Frankrijk, (in) een heuvelachtig gebied ca. 25 km ten zuidoosten van de provincieplaats Villefranche-de-Rouergue in het département Aveyron, ligt het stroomgebied van de beek de Liort. De Liort is ca. 15 km lang en ontstaat uit een bron bij Rieupeyroux en mondt uit in de Lézert, die weer uitkomt in de Viaur.Via de Aveyron en de Lot en de Garonne stroomt het beekwater in de Atlantische Oceaan.

De Liort heeft – zeker in vergelijk met Nederlandse beekdalen – veel natuurwaarden. De beek ligt in redelijk behouden oud cultuurlandschap van akkers, weiden, bossen en dorpen. Veeteelt (vleesrunderen) en akkerbouw behoren tot de voornaamste agrarische activiteiten, in mindere mate bosbouw. Ondanks de relatief extensieve bedrijvigheid in de regio in vergelijking met de Nederlandse situatie, en ontvolking, treden er volgens de Nederlander Herman Rol belangrijke veranderingen op, die een zekere negatieve milieudruk uitoefenen op het natuurleven van de beek. Herman runt sinds begin jaren ‘80 de ecologische camping Moulin de Liort bij het dorp La Salvetat-Peyrales, en zet zich daarnaast met zijn vrouw Annemarie in voor behoud van de natuurlijke beek met de stichting Les Amis du Moulin de Liort.

Erwin van Maanen van EcoNatura sprak met Herman over zijn visie op natuurbehoud van de beek en deed een verkenning van de natuurwaarden van het gebied – in bijzonder het zoogdierleven  – tijdens vakantieverblijf van 1,5 week op de natuurcamping. Eerder deden Wouter Helmer (Stichting Ark), Jinze Noordijk en anderen natuuronderzoek van het beekdal, met accent op het planten- en insectenleven.

Kenschets van een ‘wild’ beeklandschap

De Liort loopt slingerend door een diep glooiend dal, redelijk zichtbaar verdeeld in brongebied en boven-, midden- en benedenloop. In dynamische en geomorphologische zin is de beek interessant en divers. Er zijn zowel rustige als snelle stroomdelen, zoals poelen en kleine watervallen. De typische S-loop van de beek is geprononceerd, ook terug te vinden in interne structuren. Op de redelijk stijle – lees ook gradiĂ«ntrijke – flanken van het beekdal met hun afwisselend humusrijke en tamelijk zure gronden met rotspartijen (amorf sediment), staan vochtige en overwegend dichte loofbossen. Deze vormen plaatselijk een echte wildernis. De hellingbossen zijn echter onderhevig aan een eeuwenoud regime van terugzet en successie, veroorzaakt door bosbouw en andere menselijke activiteiten langs de beek, zoals beweiding, wasserijen en watermolens. Soms zorgt de natuur zelf voor een uitzonderlijke dynamiek in de beek, bijvoorbeeld door wolkbreuken, overstroming en windinslag (zie navolgend actueel voorbeeld). De Liort is dus nog een ‘wilde beek’ te noemen.

De hellingbossen liggen in de sfeer van humide Sub-Atlantische en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukenbossen, met o.a. zomereiken en (haag)beuken en een zeer goed ontwikkelde kruidlaag met diverse plantensoorten. Op veel plaatsen nemen tamme kastanjes de overhand. Op de oevers van de beek staan vooral essen en elzen. Als kamertjes verscholen liggen er bronweitjes, die extensief worden begraasd. Tussendoor verspreid liggen stroken monoculturen van naaldhout (Douglasspar), voor of van de houtindustrie. Die heeft volgens Herman maar weinig empathie voor de ecologie van het gebied. Naaldhoutpercelen zijn niet goed voor een beekdal in verband met verzuring en verminderde waterretentie, waardoor afspoeling en erosie wordt verhevigd. Op open, droge en zonnig geëxponeerde plaatsen hoog in het beekdal, meestal in de hoger gelegen marges van weilanden, groeit heidevegetatie en schraalgrasland met o.a. struikheide, brem en gaspeldoorn.

Dierenleven in een notendop

Het beekdal van de Liort, waarvan een deel Natura 2000-status heeft, kent naast een rijk plantenleven ook een divers dierenleven; de biodiversiteit binnen het betrekkelijk kleine gebied van het stroomdal – los van het kleinschalige heuvellandschap rondom – is ‘hoog’ te noemen. De natuurlijke rijkdom staat voor een groot deel beschreven of opgesomd in een inventarisatieverslag van Helmer & Te Pas (1989), afstudeerscriptie van Jinze Noordijk (2002), die in 2007 ook een aanvullende inventarisatie uitvoerde.

Bijzonder is dat Rudolf Hengel (2009) er maar liefst 47 mierensoorten ving, terwijl voor de Aveyron maar 23 soorten bekend waren. Verder is het beekdal soortenrijk aan sprinkhanen & krekels, dag- en nachtvlinders en libellen. In de zomer zijn van de vlinders bijvoorbeeld kolibrievlinder, blauwe ijsvogelvlinder, kleine parelmoervlinder, aardbeivlinder, keizersmantel en koningspage, algemene en opvallende verschijningen op de vlinderstruiken verspreid over de camping. Van de libellen en waterjuffers zie je over en langs de beek veel gewone bronlibel, schemerlibel, kleine tanglibel en bosbeekjuffer. Van bijvoorbeeld een andere groep insecten, de kevers, komt het in Nederland zeldzame vliegend hert regelmatig voor. Weer een andere bijzondere maar zeldzaam geworden ongewervelde die er voorkomt, namelijk de zoetwaterkreeft Austropotomobius pallipes, valt onder bescherming van de Habitatrichtlijn.

In vakantiesfeer is in juli 2012 door Erwin van Maanen van EcoNatura naar de natuur van het beekdal gekeken, met nadruk op verkenning van het minder bekende zoogdierleven van het gebied, waaronder de genetkat.

Bijzonderheden die aanvullend op de indrukwekkende lijst planten en dieren op het terrein van de Amis met de (recreatieve) verkenning zijn bevestigd, zijn de boommarter en de genetkat (→ zie vorig bericht), naast andere bekende roofdieren zoals das (meerdere burchten in de omgeving; vastlegging met cameraval; en een zichtwaarneming), steenmarter, wezel, hermelijn en vos. Er loopt een dassenwissel over de camping. Het voorkomen van genetkat en boommarter in de regio was al wel bekend. Herman had ze zelf nog niet in de regio waargenomen en er staat een vraagteken bij de genetkat in de soortenlijst in het verslag van Noordijk (2002). De aanwezigheid van de genetkat was al wel door de jachtopziener bevestigd. De wilde kat komt er mogelijk ook voor. Soms volgt een otter de beek stroomopwaarts vanuit de rivier LĂ©zert. Het is nog wachten op grote roofdieren zoals de wolf en lynx. De wolf is volgens zeggen al wel in de Noord-Aveyron gesignaleerd. Of deze zich in het gebied zal of van de conservatieve boeren mag vestigen is maar de vraag. Van de andere zoogdieren komen o.a. de ree, haas, wild zwijn, eekhoorn, eikelmuis en relmuis, egel en enkele soorten vleermuizen voor. In het huis van Herman zit een kolonie gewone dwergvleermuizen en in zijn kelder leven Kleine hoefijzerneusvleemuizen. De LPO stelde tijdens het vleermuisonderzoek  op 1 augustus 2012 met mistnetten de volgende vleermuizen in het gebied vast: gewone dwergvleermuis, grijze grootoorvleermuis, Myotis alcathoe, mopsvleermuis en watervleermuis. Het zoogdierleven van het Liort-beekdal verdient echter nog uitgebreider onderzoek.

Verder is de herpetofauna voor zo’n klein Europees natuurgebied bijzonder divers, met o.a. vastgesteld de vroedmeesterpad, vuursalamander, marmersalamander, vinpootsalamander, smaragdhagedis, muurhagedis, hazelworm, geelgroene toornslang, adderringslang, gladde slang, esculaapslang, ringslang en de adder.

De volgende vogelsoorten werden tijdens de verkenning in de directe omgeving van Camping Moulin de Liort waargenomen en geven een indruk van een redelijk bijzondere avifauna: wespendief (meerdere overtrekkend en een paartje broedend in het dal), havik, sperwer, buizerd, rode wouw, dwergarend, slangenarend, bosuil, steenuil, grote bonte specht, groene specht, ijsvogel, waterspreeuw, grote gele kwikstaart, boomkruiper, boomklever, roodborsttapuit, paapje, grauwe gors, geelgors, cirlgors, grauwe klauwier en raaf.

Behoud van het natuurlijke beekdal

De stichting Les Amis du Moulin de Liort zet zich in voor ecologisch gebruik en beheer van het beekdal. Volgens Herman Rol heeft de natuur van het beekdal en het oude cultuurlandschap er omheen te lijden onder enerzijds verwaarlozing van landschappelijke en cultuurelementen en anderzijds intensivering door bepaalde activiteiten zoals opschaling en modernisering van bosbouw, landbouw en veeteelt. Volgens Herman kan de ecologie van het beekdal beter beschermt en versterkt worden door consolidatie van de flanken en veiligstellen van kwetsbare hoger geleden gebieden; bovenstrooms beginnend. De Stichting heeft al 11 ha. van het beekdal in bezit en beheer. Het ligt voor de hand om meer percelen aan te kopen, nu nog in handen van merendeels oude boeren. Maar de aankoop van gronden voor natuur wordt in Frankrijk bemoeilijkt door bureaucratie, regelgeving en soms argwaan tegen ‘outsiders’.

Daarnaast worden andere grondeigenaren gemotiveerd om mee te doen aan natuur- en landschapsbeheer op hun land, onder meer met de aanleg en instandhouding van landschapselementen zoals bosjes, poelen en heggen. Dit is volgens Herman ook geen sinecure in een trotse Franse cultuur. Positief is de samenwerking met de LPO (Ligue pour la Protection des Oiseaux), een grote natuurbeschermingsorganisatie. Deze doet onderzoek naar vogels en ander dierenleven op het terrein, waaronder vleermuisonderzoek .

De Amis zitten momenteel verlegen om middelen voor verdere aankoop van gronden langs de beek, maar vooral geld voor landschapsonderhoud op korte termijn. Herman onderneemt nog steeds verwoede pogingen bij de Franse autoriteiten om het beekdal de status RĂ©serve Naturelle RĂ©gionale (RNR) te laten gunnen. Het beekdal biedt immers belangrijke natuurreferenties, ook voor andere, vaak meer gedegradeerde beek-ecosystemen in Europa. Wellicht zien de autoriteiten de noodzaak niet, omdat er ‘nog zo veel’ van zulke pareltjes in Frankrijk liggen.

Er is tevens dringend mankracht nodig voor de aanleg en het onderhouden van poelen en andere landschapselementen zoals houtwallen en heggen, evenals het herstel van schrale bloem- en vlinderrijke graslanden en de aanleg of herstel van faunavoorzieningen, zoals vleermuisverblijven. Wie de Amis willen helpen met beheerwerkzaamheden kan contact opnemen met Herman Rol. Of steun de Stichting.

Natuurgeweld

Dat de natuur soms zelf parten speelt werd duidelijk tijdens het verblijf. Op 5 augustus brak een zware hagelbui los; met hagelstenen ‘zo groot als biljartballen’ (zie navolgend filmpje). Op de camping bracht het noodweer veel schade aan auto’s en tenten toe. Sommige vakantiegangers moesten abrupt naar huis. Ook de dakramen van het huis en de moestuin van de familie Rol moesten het ontgelden. De ravage in de bossen en velden was enorm, met bomen grotendeels gestript van hun blad en her en der lagen versufte en dode vogels. Maisvelden waren plat geslagen. Het beekwater steeg even heel snel en werd gestuwd door ophoping van takken en blad. Kort daarop was het bijzonder stil in het dal; ook het dierenleven had te lijden. Maar de de natuur veert snel terug, en na enkele dagen verschenen er weer vlinders, libellen en vogels. Volgens Herman zijn de fruitbomen enkele weken later weer opnieuw gaan bloeien, en de essen en vlier hebben nieuw blad gevormd; een merkwaardig fenomeen. Wat de impact op het leven van beek-ecosysteem voor volgend jaar is laat zich raden.

Met dank aan:

Herman Rol van stichting Les Amis du Moulin de Liort.

Boven: Wilde zwijnen zijn onzichtbaar aanwezig in het beekdal.

Boven: De hagelstorm in het beekdal van de Liort richtte op 5 augustus een aanzienlijke ravage aan.

→ Van beek naar rivier (La Cùze)

Gevlekte elegantie

De genetkat (Genetta genetta) is een gracieus bewegend roofdier. Deze mesocarnivoor komt in Europa voor in Spanje, Portugal en in Zuid-Frankrijk. Het dier leeft bij voorkeur in warmere streken met dichte (helling)vegetatie en rotsachtig terrein. In mediterraan Frankrijk is dichte en doornige Garrigue-vegetatie met een zeker aanbod oude holtebomen, zoals steeneiken, favoriet. Dagrustplaatsen liggen ook tussen rotsen en in oude vervallen gebouwen. De soort is er tot dusver nog het meest frequent in rivier- of beekdalen aangetroffen, zodat de nabijheid van water een doorslaggevende habitatfactor lijkt te zijn. (→ meer over habitatkeuze van de genetkat).

De gevlekte genetkat is ongeveer iets groter dan de eveneens ranke boom- of steenmarter, maar is lid van de Civetkatachtigen (Viverridae). De soort leeft vooral solitair en mannetjes kunnen grote territoria beslaan. De genetkat heeft geen vast voorplantingsseizoen, maar 2-3 nieuwe dieren worden in Europa – net als bij marters – rond april geboren.

Genetkatten werden vroeger als uitstekende huis- en jachtdieren (tegen muizen en ratten) gehouden. De soort is dan ook waarschijnlijk 1000-1500 jaar door mensen uit het oorspronkelijk leefgebied in Noordwest-Afrika (Maghreb) naar Zuidwest-Europa gebracht, en mogelijk in de Middeleeuwen als huisdier in Frankrijk geïntroduceerd, waar de soort thans als genaturaliseerd wordt beschouwd en beschermd is.

De geheel nachtactieve genetkat jaagt op kleine zoogdieren (vooral knaagdieren), vogels, amfibieĂ«n & reptielen en ongewervelden (kreeftachtigen, spinnen en insecten), en vult zijn dieet in de zomer aan met plantaardig voedsel, zoals vijgen (→ voedselstudie). → Meer informatie over de genetkat (referentie 1; referentie 2).

De genetkat breidt zich momenteel verder oostwaarts (de RhĂŽne vormt een barriĂšre) via rivier-corridors in Zuid-Frankrijk uit, mogelijk ook noordwaarts in verband met klimaatverandering.

Boven: een mannetje boommarter Martes martes in de Liort beekvallei, Aveyron. (Cameratrapping of a male Pine marten Martes martes in the Liort stream valley near Villefranche-de Rouergue in southern France)

Heimelijk nachtdier

Erwin van Maanen en Fokko Bilijam (Projectgroep Marteronderzoek IJsselvallei) gingen tijdens hun vakantie op zoek naar de genetkat in twee gebieden in Zuid Frankrijk, namelijk in Departement Aveyron in de Midi-PyrĂ©nĂ©es en in het zuidoostelijker en warmere gebied van Departement Gard. Het eerste onderzoek van 1,5 week vond plaats in de valleien van Rivier de Aveyron (nabij de plaats Rignac) en de beek Liort (nabij Villefranche-de Rouergue). Het is een heuvelachtig gebied met een redelijk behouden eertijds en kleinschalig cultuurlandschap, rijk geschakeerd met  vochtige loofbossen, weiden, akkers en oude (middeleeuwse) dorpen. Er werd geopereerd vanuit twee Nederlandse campings: de “pareltjes” Camping Fans en Camping Moulin de Liort.

Het tweede deel van het onderzoek (1,5 week) vond plaats zuidelijker vanuit Camping Les Libellules langs de rivier La CĂšze bij de plaats Goudargues, ten noorden van Avignon. Het terrein bestaat hier uit heuvels en uitgesleten kalkstenen valleien met dichte vegetatie (Garrigue) met doornige struiken en bomen. Het landschap is verder samengesteld uit akkers, wijngaarden en dorpen. In volgende rapportages wordt meer aandacht besteed aan de ecologie van de beek Le Liort en de rivier La CĂšze.

Werkwijze

Acht cameravallen zijn ingezet om het zoogdierleven in de bovenbeschreven gebieden te verkennen, maar vooral om de genetkat te “fotovangen”. De camera’s en lokstations werden strategisch op verschillende plaatsen uitgezet en gerouleerd; o.a. langs dierwissels, bij drinkpoeltjes en bij uittreedplaatsen op de oever. Tevens zijn drie camera’s van de acht camera’s enkele dagen uitgezet in een hoger gelegen beschermd natuurgebied (kalkplateau van Gorges de l’Ardeche) met zeer dichte Garrigue nabij de plaats Barjac in de Zuid-ArdĂšche.

Boven: Genetkat bezoekt ’s nachts voorzichtig een lokstation met sardines op een zandige oever van de rivier La CĂšze, 11 augustus 2012. (Common Genet cautiously visits a cameratrap-station with sardines as bait on a sandy bank of river La CĂšze).

Resultaten en discussie

In de Aveyron werden langs de beek Liort de volgende zoogdieren vastgelegd: 3 boommarters, 1 steenmarter, 1 das, 1 genetkat, 1 wild zwijn en 1 ree. Het beeld van de genetkat was vluchtig, maar toch bruikbaar voor een betrouwbare determinatie (→ zie foto in navolgend artikel over beek Le Liort). Langs de rivier de Aveyron werd een steenmarter vluchtig vastgelegd . Op de oevers van de rivier La CĂšze zijn uiteindelijk overtuigende beelden van 2 verschillende genetkatten verkregen, samen met beelden van 2 vossen, 3 dassen, een familie steenmarters, 1 verwilderde kat, 1 ree, enkele wilde zwijnen, beverratten (exoten!), veel gewone bosmuizen en een eekhoorn. Dat de dassen zich in de wijnstreek laven aan de rijpe druiven was goed te zien aan de vele uitwerpselen met onverteerde druivenschillen. In Gorges de l’Ardeche kwamen in dichte Garrigue slechts 2 vossen, 3 steenmarters en een troep wilde zwijnen in beeld.

Tevens werd een latrine van een genetkat in het gebied van de rivier La Cùze gevonden, typisch een berg grote langwerpige keutels op een markante plek in het veld (zie bovenstaande foto), zoals voor genetkatten als kenmerkend wordt beschreven (→ meer informatie). Campingbaas Erwin van Les Libellules vond eerder twee dode genetkatten op zijn terrein. De soort was toen niet bekend bij lokale autoriteiten of natuurkenners.

Net als boommarter en steenmarter in Nederland, kunnen de steenmarter, boommarter en genetkat in Zuid-Frankrijk, drie mesocarnivoren met een vergelijkbare leefwijze (o.a. gebruik van holtebomen en rotsholen als dagrustplaatsne) en voedselkeuze, blijkbaar goed samenleven en concurrentie te vermijden door ieder op een bepaalde voedselbron te concentreren, terwijl er ook duidelijke overlap is in voedselkeuze (→ lees meer). Een voedselrijkdom is echter waarschijnlijk bepalend voor de mate van concurrentie. Ontmoetingen tussen marters en de genetkat gebeuren wel op gespannen voet (zie filmpje onder).

Boven: Ontmoeting tussen een boommarter en genetkat in Spanje (Bron: El show de Ángel)

Het onderzoek geeft enigszins aan dat genetkatten inderdaad een verbondenheid hebben met dichte oevervegetatie in warme of semi-aride gebieden van Zuid-Frankrijk, maar ook in meer gematigde en opener hellingbossen zoals in de Aveyron voor komt. Ondanks de beperkte waarnemingen is de soort in Zuid-Frankrijk waarschijnlijk een redelijk algemeen voorkomende maar enigszins habitatkritische soort, die door zijn heimelijke leefwijze gemakkelijk over het hoofd kan worden gezien.

Volgens Erwin zijn er langs de CĂšze vlakbij Bagnols sur CĂšze – benedenstrooms voorbij het drukke kanotraject waarin dit onderzoek plaatsvond – ook ottersporen gerapporteerd door Franse onderzoekers. In het huidige onderzoek zijn echter geen aanwijzingen (o.a. spraints) voor otters gevonden. Er was dusdanig veel zomerrecreatie op en langs de rivier (zwemmers en kanovaarders), dat otters het gebied mogelijk tijdens de zomermaanden mijden, ondanks de natuurlijke en gevarieerde oevers, visrijkdom en het heldere rivierwater. In de rivier werden ’s nachts wel bevers gezien en gehoord, soms samen met families beverratten. Verder foerageerde er tientallen watervleermuizen, cirkelend vlak over de waterspiegel. We zagen de vleermuizen op spectaculaire wijze nachtvlinders en op Ă©Ă©n avond buitelend door de lucht zwermende haften vangen. Op de oever werd ‘s nachts slechts Ă©Ă©n keer een relmuis of zevenslaper gehoord, een luidruchtig nachtdiertje dat je normaliter veelvuldig in bossen, oude gebouwen en fruitgaarden in Frankrijk kan aantreffen. Eikelmuizen troffen we niet aan.

Boven: opname van een das langs de beek van de Liort, Aveyron. (Cameratrapping of a Badger Meles meles in the Liort stream valley near Villefranche-de Rouergue in southern France)

Met dank aan:

Herman Rol van Camping Moulin de Liort en stichting Les Amis du Moulin de Liort en Erwin van Camping Les Libellules.

Nieuwsarchief